Daartoe stelt het een volgorde van toetsing in, waarbij het voorrang verleent aan de door de Grondwetgever gewilde gecentraliseerde toetsing door het Grondwettelijk Hof. Om de procesgang niet al te zeer te verzwaren, wordt echter voorzien in twee uitzonderingen waarvoor in geval van `samenloop' geen verplichting tot prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof meer geldt.
Afin de ne pas alourdir la procédure, deux exceptions ont été prévues, en cas de « concours », à l'obligation de poser une question préjudicielle à la Cour constitutionnelle.